OCR
6; MINERAALKUNDIGE ik eene groote menigte aan den voet der hoogte, meestal ter grootte van eene erwt, doch fommige waren zoo groot als eene boon; zij zijn meer of min hoekig, doch nimmer gekrijstallifeerd , zoo als de heer Fiche] ons bericht, Ik heb zijne voorgewende krijstallen gezien, en kan mijnen leezeren verzekeren, dat niemand, behalven dezulken, die door mis neraalkundige ftelfels verblind zijn, en eene allesgedoogende verbeelding, in plaats van het geftreng oordeel, inroepen, om met. dezelve te raadpleegen, denken kan, dat zij dusdanige zijn. Deze bolletjens zwellen ook onder de blaaspijp, en worden tot een witachtig glas. De heer Fichte/, welke, zoo als ik weet, zeer bedreeven is met de blaaspijp, zegt, in zijne Mineralogifche Auffätze bladz, 277. dat hij alJeen de cbfidia van Lipari fmelten kon, en dat hij die van Hekla, Zevenbergen en Hon= garijen geheel en al onfmel:baar bevond te zijn. Dit verwondert mij grootlijks, en de onfmeltbaarheid van deze delfftof wordt insgelijks door hem beweerd, in zijn bericht van de Karpatifche gebergten, bladz. 580. Ik heb de kleine korrels, en brokken van ftukken, die twee of drie ponden woogen, beproefd; Goch het bleek, dat zij alle fmeltbaar waren. 2 War: 188