OCR
AANMERKINGENI 94 ik was zoo ‘ongelukkig te Uihelly als te Tolfchva. ' Door Weis, landgeneesheer des graaffchaps, aan wien ik brieven van aanbeveeling had, was uit, en wijl hier eene jaarmiarkt was, zoo wel als eerie vergadering des graaffehaps, kon het niet anders, of de herbergen en bierhuizen moesten zeer vol zijn: doch ik verloor niets bij de. afwezigheid van den Doctor, dan zijn gezelfchap, want zijne gemalin ontving mij. op de allervriendlijkfte Wwijze, en was zoo minzaam tegen mij als eene moeder, Digt bij deze ftad liggen eenige zeer hooge heuvelen, welke onder: den naam van Schator docrgaan; wiil ik mij te binnen bragt, dat ik in de Catalogue rarfonné van den heer Born geleezen had van een granite alteré par le few »olcansque, wit eenen berg van dien naam, ber gon ik terftond naar denzelven te zoeken. Ik beklom twee of drie der hoogfte heuveler, doch ik vond niets, dat zelfs door den vuurigften mineraalzoeker kon befchouwd worden als eene granzet. Ik zag niets, dan porphyrfteen van eenen roodachtigbruinen grond, wel voorzien met deeltjens van adu/aria, en doorgaaid met kleine krijstallen van zwarte /orabena 217